Projectie en reflectie doorzien
In de wereld van de vormen, de dualiteit, kijk je naar de wereld vanachter je ogen en zie je wat je ziet, bijvoorbeeld een mooie zonsondergang. De zonsondergang is daar en jij bent hier. Afgescheiden, tweeheid. Het plaatje projecteert zich, op zijn kop vanuit je ooglens achter in je oog. Een signaal gaat naar je hersenen en hopla, het beeld is gemaakt. Subjectief gezien koppel je daar een waarde aan bijvoorbeeld een oogverblindend mooie zonsondergang.
Wat nou als alles één is? Wat nou als jij en de zonsondergang één zijn. Verbonden door een eindeloos veld van energie. Of zelfs bestaand uit datzelfde veld van energie. Hoe werkt dat dan met plaatjes.
In het leven van alledag vindt voortdurend projectie en reflectie plaats, een uitwisseling van plaatjes waar waarde aan wordt toegekend. De waarde die we geven aan het plaatje wat we zien komt voort uit ons geconditioneerde geheugen. Misschien is je verkering ooit uitgegaan bij een zonsondergang en verdraag je dit beeld helemaal niet meer. Dan is het voor jou geen oogverblindend mooie zonsondergang.
Zo werkt het ook in contact met elkaar. Als er geen tweeheid is bestaan jij en ik niet als afzonderlijke personen. Jij bent energie en ik ben energie, één zelfde energie. Zolang we denken afzonderlijke personen te zijn heb jij een energiefrequentie en ik ook. Ieders frequentie wordt bepaald door gezondheid, mentaal welbevinden, gedachten en herinneringen. Bij een ontmoeting ontmoeten deze frequenties elkaar. Er vindt afstemming plaats. Wanneer jij somber bent en ik blij kan door deze afstemming jouw somberheid minder worden, je wordt dan opgetild in frequentie. Andersom kan ook natuurlijk.
Deze ervaring roept een herinnering op en raakt een oude frequentie die gepaard gaat met een gedachte, een waardetoekenning. Je kan dan de conclusie trekken dat je blijer wordt en mij aardig vindt. Ik projecteer mijn blijheid, die raakt jou en jij reflecteert aardigheid. Dit is eenvoudig uitgelegd hoe dit werkt.
Ons geheugen zit vol met waardeoordelen die gekoppeld zijn aan gebeurtenissen uit je verleden. Als klein kind trok je beeldconclusies over je ervaringen. Je had nog geen woorden voor wat je gevoel was bij gebeurtenissen. Deze beeldconclusies zijn het begin van het ontwikkelen van je gedragspatronen en overlevingsmechanismen. Elke nieuwe gebeurtenis die de conclusie bevestigden hebben de patronen en mechanismen sterker gemaakt. Je gedrag hieruit voortkomend werd door je omgeving als goed of fout benoemd. Jij bent langzaam gaan geloven dat jij iemand bent die iets goed of fout kan doen. Anderen vonden iets van je en jij bent dit gaan geloven, je mee gaan identificeren.
Eigenlijk ben je dus geen persoon maar een geloofssysteem opgebouwd uit ervaringen en ideeën die anderen hadden, en over jou hadden. Deze zijn op jou geprojecteerd en jij bent gaan geloven dat jij dit bent.
Vanuit dit geloofssysteem ben je naar de wereld gaan kijken. Dit geloofssysteem is je referentiekader. Dit referentiekader projecteer je op wat je ziet, en dat wat je ziet raakt je referentiekader weer. Stel je voor, je hebt in je kindertijd in omstandigheden geleefd waarin je jezelf angstig en eenzaam hebt gevoeld. Er was niemand op wie je kon vertrouwen. Je ouders konden er niet voor je zijn. Ze zeiden wel dat ze er voor je waren maar als je ze nodig had hadden ze geen tijd. Jouw vertrouwen in de mensen die jou veiligheid moesten bieden werd beschadigd. Dit wantrouwen is deel geworden van je referentiekader. Dit wantrouwen projecteer je onbewust op ieder die je tegenkomt. Wanneer frequenties in ontmoetingen afstemming vinden, en jij de gelegenheid krijgt je vrij te maken van dit wantrouwen kan het zijn dat je opgetild wordt door de onvoorwaardelijkheid van de ander waardoor je een stukje meer vertrouwen krijgt. De onvoorwaardelijkheid wordt vanuit die ander terug geprojecteerd. Iemand anders kan een heel andere ervaring hebben bij het ontmoeten van iemand die onvoorwaardelijkheid projecteert. Die ontmoet vanuit zijn of haar referentiekader.
Eigenlijk zijn het oude beelden met daaraan gekoppeld ervaringen die elkaar ontmoeten, vorm gegeven in het nu. Op dit alles hebben we ikjes geplakt. We zijn daarmee gevangenen van ons eigen referentiekader geworden, levend in tweeheid.
Als jij en ik niet bestaan, als jij en ik één zijn, één bewustzijn, vorm geworden door reflectie vanuit een referentiekader en we zouden in staat zijn dit concept te doorzien, dan houdt projectie en reflectie op. Er is dan slechts bewustzijn over een ervaren in de vorm waar al dan niet een waarde aan wordt toegekend door een vertaalmachine die we hersenen noemen. De hersenen pikken een frequentie op uit het veld van energie, vertalen de frequentie vanuit referentie, er is dan een ervaren wat wordt vastgesteld. Als het hierbij blijft omdat je leeft in het nu, blijft alles open. Dan kan er in elk moment een nieuwe ontmoeting plaatsvinden. Alles wat dan weer opkomt vanuit het referentiekader is doorzien. Er start geen projectie meer op. Wellicht nog introspectie, een onderzoeken of er nog een verdichting geraakt wordt. Wanneer dit gezien wordt zonder projectie lost de verdichting op, wordt opgetild in een hogere frequentie van energie, valt samen met de frequentie van het oneindige veld en is weer heel, één met het geheel.
Zo kan elk persoonlijk stuk, elke verdichting opgelopen in het leven helen.
Zo is er een realiseren van één zijn, volkomen vrij en onvoorwaardelijk. Eén oneindig bewustzijn vorm geworden in iedere denkbare vorm. Bewustzijn van licht wat schijnt op vorm en er mee samenvalt. Je bent de projector, het licht, het scherm waarop het schijnt en de vorm die zichtbaar wordt op het scherm, gereflecteerd wordt. Eén circulaire beweging, oneindig voortbewegend in een tijdloos nu waarin ook de ruimte oplost, waar geen hier en daar meer is, geen jij en ik.
Simpelweg de weerspiegeling van vorm op het water. Hoe rimpelozer het water, hoe helderder de vorm die zichtbaar is. Zonder waardetoekenning heeft de vorm de vrijheid ongekende schoonheid te zijn, te allen tijde.